Mosseltjes van goede afkomst

Eind augustus was het levend erfgoeddag in provinciaal domein Puyenbroeck. Een grote collectie lokale Vlaamse dierenrassen werd er aan het publiek voorgesteld. Veel Vlaamsche beesten dus. Directe lijnvlucht  numéro 76 vanaf Tweebruggen naar Wachtebeke.

Een van mijn favo’s was de Vlaanderse Smierel. Een opgewekt snoepje van een sierduif, bleek uit het knoerftige gekrabbel op het naamplaatje. Dit opschrift kwam van een oude knar, sowieso. Een knar met lichtbruine volgescheten duivenjas. Zo vol gekorst rond de nek dat z’n kop niet meer naar beneden knalt bij het indommelen maar zich schokkend in de korst nestelt. 

Voorts veel kippen, eenden, ganzen, geiten, schapen, koeien, ongure landelijke types en trekpaarden. Wist je trouwens dat de hoef van een paard één cm per maand groeit en dus om de paar weken bekapt moet worden? Dat maakte een cigarillo kauwende kauwboy me daar wijs. 

Ik slofte zo van het ene weetje naar het andere en kweekte een rollende honger.

M’n kop brak in twee bij het lezen van een mossel advertentie in de muffe centrale eettent: “Mosseltjes van goede afkomst!” Jaaa, die wil ik! Hebben mosseltjes van goede afkomst dan hun schaapjes op het droge? Hoe hoeden die hun schaapjes dan? Vanuit de zee lijkt me moeilijk. Tenzij met camerabewaking en satellietverbinding. Dat is te ver gezocht. Die mosseltjes moeten dan zelf op het droge zijn. Drogen die mosseltjes dan niet uit? Lijkt me pittig. Misschien hebben die mosseltjes die hun schaapjes op het droge hebben kleine sproeiertjes waarmee ze elkaar week houden. Verstopt dat sproeiertje dan niet door het zoute water?  “Mosseltjes van slechte afkomst hebben baardjes en stinken.” ketelde de obster en plonste de welriekende weekdiertjes op tafel. “Waarom smaken mosseltjes niet optimaal in’t weekend?”  plaagde ik haar. Ze keek me aan met een aangebrande soufflé, dus ik vervolgde “Omdat het week… “Hebben niet alle mosseltjes baardjes?!” onderbrak mijn slonzige buurvink lomp en slurpte haar Duiveltje halfvol. “Het zijn mosseltjes zonder centjes.” klauwde de obster eigenwijs en wapperde de rekening op tafel.  “Ok, dan ga ik even naar de mosselbank om centjes.” De obster sletste weg met een taart vol pruimen. 

Op de terugweg rukte ik de poster van de tentwand en wreef ze op de achterruit van de lijnbus. Mosseltjes van slechte afkomst nemen de bus, dat staat als een paaltje boven water.